Zeventiende-eeuwse Europese filosofie

Bacon’s filosofie

Ondanks al haar verdiensten had de filosofie van de Renaissance, zoals elke andere filosofie, van nature een historisch karakter. Het tijdperk van de vroege burgerlijke revoluties bereikte nieuwe filosofische ideeën. In die zin is de filosofie van de Engelsman Francis Bacon veelzeggend. Bacon’s voornaamste filosofische interesses waren gericht op praktijk en wetenschap. En dat ondanks het feit dat hij filosoof, schrijver en politicus is. Het lijkt erop dat een filosoof die zich richt op literatuur en politiek niet geïnteresseerd zou moeten zijn in vragen van zuiver praktisch-experimentele aard. Maar deze belangstelling werd gestimuleerd door de snelle ontwikkeling van de kapitalistische productie. Elk filosofisch systeem – de filosofie van Bacon vormt daarop geen uitzondering – heeft betrekking op een zeer specifiek historisch tijdperk.

Bacon heeft scherpe kritiek op het contemplatieve ideaal van kennis. Kennis is macht, en deze macht komt vooral tot uiting in het aanzetten van de mens tot actie. Bacon streeft ernaar de filosofie zoveel mogelijk te verbinden met de resultaten van de menselijke praktische activiteit. “Wat het nuttigst is in actie, is ook het meest waar in kennis.” Kennis is dus gesloten voor actie en actie voor kennis. Er is geen kennis zonder wetenschap, vooral geen fundamentele wetenschap, en er is geen actie, omdat die gebaseerd is op wetenschap, zonder experiment. Bacon is een humanist en daarom geneigd tot een zorgvuldige analyse van wat werkelijk bijdraagt tot de menselijke ontwikkeling. Lege moraal, ook over diverse religieuze thema’s, is niet vruchtbaar in bovengenoemde zin. Integendeel, gegevens uit de natuurwetenschappen zijn uiterst belangrijk voor de ontwikkeling van de menselijke samenleving en ieder mens. Daarom ontwikkelde Bacon, als filosoof en schrijver, de problemen van de natuurwetenschap.

Waarin werd Bacon’s vernieuwing uitgedrukt? Misschien eerst en vooral in zijn begrip van de praktisch-experimentele voorwaardelijkheid van kennis. Het lijkt erop dat dit idee heel eenvoudig is en bij iedereen bekend. Maar dat is niet helemaal zo; anders zou er niet de huidige kloof tussen kennis en praktijk zijn. In de zeventiende eeuw, net als in de twintigste, wilden weinig mensen kennis die ongeschikt was om zin aan het leven te geven, maar ze werd minder vaak vermeden dan men zou willen. Bacon’s begrip van de situatie is diep en betekenisvol. Terecht wijst hij op het noodzakelijke verband tussen kennis en experiment. Hier heeft de filosoof honderd procent gelijk. Maar verder doet hij een zeer filosofisch verantwoorde stap: hij stelt dat wetenschappelijke kennis het experiment volgt, er rechtstreeks uit wordt afgeleid. Maar vloeit kennis werkelijk rechtstreeks voort uit experimenten, of wordt zij misschien, zoals Descartes en Kant dachten, verklaard door de eigenaardigheden van het menselijk intellect? Moeten wij op de een of andere manier datgene wat met het verstand te maken heeft, combineren met datgene wat met het experiment te maken heeft?

Voor Bacon ontstaat kennis niet uit zichzelf in de geest van de mens, maar moet zij worden verkregen door de gegevens van experimenten te begrijpen. Zo ja, dan betoogt hij heel consequent dat experiment kennis opwekt, “induceert”. Het Latijnse “inductio” betekent deductie, inductie. Bacon bedoelt niet eenvoudigweg het leiden tot nieuwe kennis, maar de concrete filosofische methode van inductie, logische gevolgtrekking van bepaalde, geïsoleerde gevallen tot de algemene conclusie, van afzonderlijke feiten tot generalisaties (merk op, dat in tegenstelling tot inductie deductie is, deductie van generalisaties tot bijzondere).

Volgens Bacon moet men dus experimentele gegevens vergelijken, daarin gemeenschappelijke kenmerken vinden en daardoor kennis van algemene aard verkrijgen, op grond waarvan men gemakkelijk nieuwe gevallen kan verklaren, die niet in strijd zijn met algemene verklaringen. Bacon is zich ervan bewust dat de methode van inductie grenzen heeft aan de toepasbaarheid. Reeds door zijn eindige aard kan de mens slechts met een deel van de verschijnselen in aanraking komen, zodat de inductie onvolledig zal zijn. Anderzijds kan het voorkomen dat sommige gegevens aan een algemene regel voldoen en andere deze regel tegenspreken. Zelfs op grond van één enkel negatief resultaat zal van de toepassing van de algemene regel moeten worden afgezien. De overwogen beperkingen hebben Bacon’s geloof in de kracht van de methode van inductie niet aan het wankelen gebracht. Ja, zegt Bacon, de methode van inductie heeft haar toepassingsgrenzen, maar dit is geen nadeel, maar haar eigenaardigheid. De methode van inductie geeft kennis wat zij is.

Er zit ongetwijfeld veel waarheid in Bacon’s redenering. Vaak bestaat een geldige techniek erin de gegevens van een experiment te vergelijken en op basis daarvan kennis van een wetmatig karakter te verkrijgen. Filosofen spreken in dergelijke gevallen van experimentele wetten, die verschillen van theoretische wetten. Zo ontdekte Bacon bij het vergelijken van vele situaties dat warmte altijd verband houdt met de beweging van deeltjes. Dit is een experimentele wet. Verschillende soorten sociologische enquêtes leiden ook tot wetten van experimentele aard. De methode van inductie maakt het dus mogelijk experimentele afhankelijkheden te ontdekken.