De essentie van filosofie

Opvoedkundige functies in de taken van de filosofie

Sprekend over de taken van de filosofie in de maatschappij, kan men niet voorbijgaan aan de opvoedkundige functies die de discipline vervult. Het is door de filosofie dat de basiskenmerken van een gecultiveerd persoon worden gevormd, gericht op rechtvaardigheid, vriendelijkheid, enzovoort. Een man is afgeschermd van oppervlakkig en beperkt denken. Alle bestaande tegenstellingen in de wereld worden door het individu op adequate wijze waargenomen, zonder te trachten ze te negeren en te vermijden, maar met de wens ze op te lossen als de gelegenheid zich voordoet.

Men leert niet standaard te zijn in het oplossen van deze of andere tegenstellingen, in staat gebruik te maken van de ontvangen kennis en niet te vergeten een onafhankelijke aanpak te beoefenen. Een dergelijk denken kan dialectisch ontwikkeld en creatief van aard worden genoemd, gericht op het bestrijden van dogma’s.

Samen met dit denken komen de kenmerken van zelfkritiek, redelijke twijfel en scepsis, die de denkers beschouwen als een middel tot wetenschappelijk onderzoek. Bovendien wordt dezelfde scepsis niet opgevat als de antithese van geloofszekerheid, aangezien alleen de epistemologische basis wordt gebruikt.

Mensen ontwikkelen gemeenschappelijke levenswaarden en mogelijke communicatiebarrières worden weggenomen.

Taken van de filosofie in verschillende perioden
Zoals u weet, kunnen de taken van de filosofie variëren naar gelang van de stroming in kwestie en naar gelang van de historische periode in kwestie. De functies van de filosofie in de oudheid verschillen uiteraard aanzienlijk van die in de middeleeuwen. Middeleeuwse opvattingen lijken – voor het grootste deel – in het geheel niet op die van new age denkers.

De voornaamste en fundamentele taken van de middeleeuwse filosofie
De taken van de filosofie in de Middeleeuwen

Het begin van de middeleeuwse filosofie vond plaats tijdens de oude beschaving, toen het Christendom zich begon te verspreiden. Het begon met de crisis van slavenhoudende regimes, voortdurende invasies van barbaren en eindigde met de val van het eens zo grote Romeinse Rijk.

De opkomst van het feodale Europa vond plaats op de ruïnes van oude beschavingen, en het christendom werd de echte kern van de filosofische ontwikkeling. Ook veranderingen in politieke en sociale stelsels speelden hierbij een rol. Zo werden gefragmenteerde huishoudens vervangen door een gecentraliseerde organisatie. In de christelijke katholieke kerk ontstond de instelling van het pausdom en ging de bijbelse leer een belangrijke wetgevende rol spelen, omdat zij verschillende levenssferen regelde.

Het was de theologie die de intellectuele sferen begon te leiden, door de filosofische kennis van die tijd een passende status te geven. Als we het hebben over de belangrijkste taken van de middeleeuwse filosofie, dan waren dat er twee:

Apologetisch;
Exegetisch.
Daarnaast was een belangrijke taak het systematiseren van eerder verkregen kennis, bestaande heilige teksten, het maken van commentaren op deze teksten.

Het zou zelfs juist zijn om de middeleeuwse filosofische disciplines “dienaren van de theologie” te noemen, want anders hadden zij niet kunnen bestaan onder de absolute dominantie van de religieuze wereldbeschouwingen. De bijbelse teksten dienden als steunpunt van het denken en als centraal onderwerp van de filosofische leringen.

Geleidelijk aan werd het filosoferen een religieuze exegese, een soort hermeneutiek met een ontologische basis die verder ging dan de rationaliteit maar aan geen enkele twijfel onderhevig was. Cognitie zelf was gebaseerd op de minimale relevantie van het interpreteren van de Schrift.

Christelijke stelregels moesten door filosofen worden verdedigd tegen ketterse stromingen en geloofsovertuigingen. Het christelijke wereldbeeld ontleende onder meer veel aan de Helleense filosofie en de Romeinse cultuur. In het bijzonder was de vorming van het evangeliecorpus gebaseerd op rationele denkprocessen, waardoor bijvoorbeeld de authentieke karakterisering van elke “heilige tekst” en de echtheid ervan werden gerechtvaardigd. Bovendien werden de teksten ingedeeld in een of ander genre en werd hun functionaliteit aangegeven. Dit alles gebeurde in strikte overeenstemming met logische normen.

Tegelijkertijd mag een interpretatie niet afwijken van de dogma’s, noch de gevestigde betekenis veranderen. Alles was gebaseerd op christelijke dogma’s, waarvan het onvoorwaardelijke en bovenmenselijke karakter niet werd betwist. Geleidelijk aan ontwikkelde het filosofische denken zich echter en verving het het religieuze denken.